Hoe ver terug?

Misschien is het wel net als bij de restauratie van oude gebouwen. Je wilt een kerk in vroegere luister herstellen en je ontkomt niet aan de keuze: tot hoe ver restaureer je? Een middeleeuwse kerk heeft ook een rijk versierde katholieke periode meegemaakt, van voor de beeldenstorm zeg maar. Daarna is de kerk opgeschoond en witgepleisterd. Maar nu zijn we vier, vijf eeuwen verder en staan we voor de vraag: wat is de vorm waarin ik het gebouw weer wil laten schitteren? Gaan we terug naar de beginperiode, van direct na de bouw – die zich overigens ook over meer dan een eeuw uitstrekte in sommige gevallen! – , gaan we latere aan- en uitbouw verwijderen?

Zo loop ik een beetje landschapsarchitect en tuinman te spelen en intussen bedenk ik: wat zaag ik weg, wat snoei ik, wat ruim ik op? Voor mij is wel duidelijk dat al dat opslag van populieren de variatie niet ten goede komt. Dus weg ermee. Anderzijds zorgt al die wildgroei wel voor een mooie groene haag rond ons terrein. Oorspronkelijk bestonden de bossingels uit goed gekozen struiken: vlier, krent, laurierkers, hulst (of is die aan komen waaien – eh, ik bedoel ontstaan uit een uitgepoept pitje uit een hulstbes -) maar de struiklaag is helemaal ondergesneeuwd door het populierengeweld. Nu zeg ik al: ‘oorspronkelijk’, maar dat is nu juist wat ik bedoel met de vergelijking met de keuzes van een restaurateur. Want  wat is oorspronkelijk in onze omgeving? Hoe ver moet je terug in het Dalfser Veld om tot de ontdekking te komen dat dit gebied 130 jaar geleden nog woest en ledig was en geen bebouwing of ontginning kende? Het veenachtige gebied werd in gezamenlijk gebruik benut voor de schaapskuddes. Dus populieren hadden geen kans, denk ik…

Later een keer meer over het oorspronkelijke landschap op de plek waar we nu wonen.